logo-nvvk

Nederlandse Vereniging van Kustzeilers

 

MijnKustzeiler

Het kennis en informatieplatform van de Kustzeilers

Swanneblom - Henk Rouwé

Reis: Zuid-Bretange

Periode: 22-06-2019 – 24-08-2019

 

Na een jaar op de wal is de Swanneblom dit jaar weer te water gegaan. Om het varen voorzichtig weer op te pakken, dit jaar geen mijlen vreten, maar rustig aan. In drie weken naar Zuid Bretagne, drie weken daar rondvaren en in drie weken weer naar huis. Op basis van mijn ervaring een makkie. Voor het eerst hebben we niet bij voorbaat de wisselplaatsen vastgelegd, maar hanteren we een flexibele planning.

Je hoopt op een oostelijke wind op de heenweg en rekent op een westelijke op de terugweg. Voor het eerst sinds jaren heb ik hierom de spinnaker meegenomen in de hoop deze weer eens te kunnen gebruiken.

De heenweg verloopt voorspoedig, na een nachtje in de City Marina in Amsterdam, in één ruk naar Dieppe. Wegens gebrek aan voldoende wind, alles op de motor. Midden in de nacht voor Zeebrugge hebben we enige moeite om de verkeersscheidingsstelsels veilig over te steken, maar verder verloopt alles probleemloos.

Na anderhalve dag doorstomen zijn we toe aan een dag rust, maar deze is ons niet gegund. In verband met de aankomst van La Solitaire du Figaro moeten alle passanten hier de volgende ochtend voor tienen weg. Dus gaan we, zonder dat we nog een havenmeester hebben gesproken, ‘s ochtends vroeg door naar Fécamp.

Hier voorspellen de gribfiles voor de tachtig mijl naar Cherbourg maximaal zesentwintig knopen wind. Schuin van achteren, gemakkelijk te doen lijkt me, maar het worden er uiteindelijk zevenendertig. Alleen al op een half ingerolde fok komen we regelmatig boven de acht knopen uit. Spectaculair!

In Cherbourg nemen we na deze inspanning alsnog een dag rust. Helemaal bijgekomen tuffen we hierna, alweer wegens gebrek aan wind, op de motor naar St Peter Port op Guernsey. Alleen ten noorden van Cap de la Hague is het water erg onrustig. In de Race of Alderney zelf is het water vrijwel vlak.

Net met het afschieten van het kanon op Castle Cornet, om twaalf uur, lopen we binnen, wat ons eraan herinnert dat we de komende dagen in Engelse tijd leven.

Met onze diepgang van 2.20 meter is er voor ons geen plaats in het Victoriadok. We krijgen daarom een plekje aan de buitensteigers toegewezen. Ook goed, maar zonder walstroom. Met de veerboot gaan we een dag naar Herm voor we oversteken naar de Bretonse kust.

We kiezen voor de rivier naar Tréguier, waar we bij La Roche Jaune een rustige ankerplek vinden voor de nacht.

Zuidelijk langs de Sept Îles zeilen we naar Bloscon. Op de fiets, die je bij de capitainerie kunt huren, steken we vanuit Roscoff een dag over naar Île de Batz. Mooi om te zien hoe het kanaal zuidelijk van dit eiland met laagwater verandert in één rotspartij.

Vervolgens ankeren we voor L’Aber-Ildut, een uitgelezen kans met de heersende noordoostenwind, want voor jachten langer dan elf meter is er binnen geen plek.

In het Chenal du Four, op weg naar Camaret, bedenken we dat we ook wel in één keer door de Raz de Sein kunnen. Qua tij komt dat precies uit en zo eindigen we deze dag onbedoeld in Sainte Évette. Eerst doen we nog een poging de jachthaven van Audierne te bereiken, maar stranden kansloos in het havenkanaal. De Reeds niet goed gelezen! Daarin staat duidelijk te lezen: Marina Access HW -2 to +1 for 2 m draft. Ik had uitgerekend dat dat ook wel met half tij zou moeten kunnen. Niet dus!

Een plezierige bijkomstigheid van onze ankerplek is dat de havenmeester bijklust: ‘s avonds komt hij de bestelling voor vers brood voor de volgende ochtend opnemen, dat hij dan rond achten aflevert.

Bij het ronden van het Pointe de Penmarc wemelt het van de dolfijnen, wat heel wat filmpjes voor het thuisfront oplevert.

Voor het weekend liggen we twee dagen in Bénodet, voor we verder gaan naar de Îles de Glénan. In de lij van Île de Penfret ankeren we een nacht. Verder naar binnen durf ik niet met onze diepgang.

Île de Groix is de volgende bestemming. Hier een dag fietsen is beslist geen straf. Zo bekijken we de ankermogelijkheden aan de westzijde van het eiland bij Locmaria en Port de St. Nicolas, met de bedoeling hier, bij gunstige omstandigheden, de komende weken nog eens naar toe te gaan.

Vroeger heb ik twee maal Vannes gebruikt als plaats om van bemanning te wisselen. Na onze ervaring in Audierne ben ik echter dubbel voorzichtig geworden en lees in de Reeds dat de maximale diepte in het dok van Vannes 2.10 meter is, voor ons net tien centimeter te weinig.

Als alternatief kiezen we voor La Trinité-sur-Mer. Op weg hiernaartoe liggen we nog een nacht op een boei voor Sauzon, waar we aan de kade drie mooie kreeften kopen, een waardige afsluiting van drie weken mooi weer en meewind.

Dan volgt een week met begin en eindpunt in La Trinité. Eerst gaan we naar Le Palais op Belle Île om Le Quatorze Juillet te vieren, dat wordt afgesloten met een prachtig vuurwerk, afgeschoten vanaf de citadel. Hier ‘s ochtends wegvaren kost de nodige tijd. Wij liggen in de rij met de kop op de kademuur en kunnen pas weg als er de nodige gaten zijn gevallen in de rij achter ons.

Op Île de Groix kiezen we nu voor Locmaria. We ankeren buiten, met laagwater aan twee zijden beschermd door een rif.

De volgende ochtend willen we in de Port St. Nicolas ankeren om te zwemmen, maar zijn te laat. Het is propvol, zodat we direct verder varen naar Port Tudy. Een geluk bij een ongeluk, want hierdoor hoeven we deze keer hier niet tussen twee boeien, maar is er nog net een plaats voor ons aan de steiger, achter de reddingsboot. Wel zo gemakkelijk. 

De dag hierop bezoeken we vanuit Sauzon Les Poulains om hier de vakantieverblijven van wijlen Sarah Bernard te bewonderen.

Via Le passage de Teignouse varen we naar de Golfe du Morbihan en pikken een boei op voor Larmor-Baden om nog eens te ervaren hoe hard het hier kan stromen. Je moet al goed opletten als je met de bijboot naar de wal wilt.

De tweede bemanningswissel in La Trinité-sur-Mer verloopt wat moeizaam. ‘s Avonds rond achten kost het de dames alle moeite om nog een taxichauffeur bereid te vinden hen vanuit Auray naar hun eindbestemming te brengen.

De terugweg naar Brest is voor mij grotendeels een herhaling van zetten met Le Palais, Sauzon, Port Tudy, Île de Penfret, Bénodet en Sainte Évette.

Alleen in Concarneau en Camaret was ik op de heenreis nog niet geweest. De marina du Château, naast de marinehaven van Brest, is ook nieuw voor mij. In vroeger jaren lag je ver van het centrum in Port du Moulin Blanc. Nu ligt dat centrum op loopafstand, zij het na een forse klim. Het zeevaartmuseum in het Château, met veel aandacht voor de hedendaagse Franse zeilhelden, is een aanrader.

Om de stroom in het Chenal du Four mee te krijgen moeten we in een stroom tegen wind situatie de nauwe flessenhals voor Brest uit zien te komen. Gelukkig waait het niet erg hard, want nu reeds staan er hier lelijke brekers. Vanaf Pt. de St. Matthieu hebben we zowel de stroom als de wind mee tot L’ Aber Wrac’h. We worden nu onderdeel van de sliert Nederlandse jachten, op weg naar huis. Twee weken lang zie je elkaar met tussenpozen terug.

Met de heersende zuidwestenwind is het iedere dag kiezen tussen het uitbomen van de fok, de gennaker of de spinnaker. De keuze wordt uiteindelijk bepaald door de windsterkte en de wil om zelf te sturen. Gelukkig heb ik dit traject een bemanningslid dat het leuk vindt urenlang achter elkaar achter de spi aan te sturen, zodat deze voor het eerst sinds jaren weer eens uit de kast komt.

Via Bloscon en La Roche Jaune zetten we nu koers op Sark. Ik had verwacht dat we in Le Havre Gosselin beschut zouden liggen. Als we eenmaal aan een boei liggen, gaat het echter zo te keer dat we binnen vijf minuten beslissen weer los te gooien en alsnog door te varen naar St Peter Port. 

Noodgedwongen blijven we hier drie nachten liggen om een zomerstorm met meer dan veertig knopen wind over ons heen te laten waaien. Alsnog bezoeken we Sark, nu met de ferry, om aan den lijve te ondervinden hoe deze slingert, dwars op de hoge golven. Uit de hoogte kijken we nog even neer op Le Havre Gosselin. De baai is nu helemaal leeg. We zijn tevreden met onszelf dat we de goede keuze hebben gemaakt! De tweede dag besteden we aan een busreis rond Guernsey. Met de stormachtige wind ziet de westkust van het eiland er wel heel erg onherbergzaam uit.

Als de storm is geluwd is Alderney aan de beurt. De tijd is deze keer te kort om fietsen te huren, zodat we ons noodgedwongen beperken tot een wandeling naar St. Anne.

Na twee nachten Cherbourg zijn we toe aan de oversteek van de Seinebaai.

Om de afstand te bekorten maak ik meestal een tussenstop in St. Vaast, maar met de voorspelde harde wind lijkt dat geen goede optie. Met het eerste licht vertrekken we en met de vloed onder de kont schieten we met 11,5 mijl over de grond langs de Pt. de Barfleur. Ons doel is in eerste instantie Fécamp, maar dat ligt met deze wind aan lagerwal en het lijkt me geen goed plan hier rond laagwater binnen te lopen. We zetten daarom door en zijn zo na ruim honderd mijl nog net voor donker in Dieppe. Deze keer nemen we hier wel een rustdag.

De eerstvolgende stop is Boulogne-sur-Mer, waar we mooi de tijd hebben het centrum te leren kennen. La Ville Close is echt de moeite waard, de rest van de stad ziet er uiterst armoedig uit.

In verband met het tij moeten we er iedere dag vroeg uit, met als voordeel dat je ook weer op een nette tijd in de volgende haven aankomt.

Na Cap Griz Nez en de Pas de Zuydcoote vinden we voor Nieuwpoort dat we deze dag voldoende mijlen hebben afgelegd.

Daarna is Oostende aan de beurt. Ik moet even wennen aan de nieuwe pieren, maar deze vormen een duidelijke verbetering ten opzichte van de oude situatie. Ook hier blijven we een extra dag liggen, deze keer niet omdat er te veel wind is voorspeld, maar juist omdat er te weinig wordt verwacht.

De voorspelling komt uit, de dag erop kunnen we lekker de hele dag achter de spi aan varen. In Scheveningen kunnen we nog net een plekje vinden. De ruimte tussen de steigers wordt hier helemaal volgestouwd, zodat het de volgende ochtend, voor de mensen die verder willen, een heel gedoe is om de uitgang te vinden.

Voor we de sprong naar Den Helder wagen besteden we een dag aan een bezoek aan het museum Beelden aan Zee. Interessant!

Weer vertrekken we bij het eerste licht en varen nu de hele dag met de gennaker op. We hebben de stroom mee tot in het Marsdiep en liggen weer keurig op tijd in de haven van de K.M.J.C.

De volgende ochtend varen we via Den Oever naar Stavoren. Hier is het druk met schepen die zich klaarmaken voor de 24 Uurs zeilrace.

‘s Avonds is het een feeëriek gezicht met al die toplichtjes op het IJsselmeer.

Aan alles komt een eind en van Stavoren naar Hindeloopen is het nog maar een hazenwip om af te wennen. We ankeren nog even voor de haven om al watertrappend de waterlijn schoon te maken. In de box maken we verder schoon schip en bereiden ons voor op de bemanningsborrel en het traditionele afscheidsdiner bij de Hinde.

 

Negen weken lang hebben we vrijwel altijd met een lopende wind kunnen zeilen. Een unicum. Zoals gehoopt, hebben we hierdoor uiterst relaxed  kunnen varen, wat de geesten rijp heeft gemaakt voor toch nog weer een lange tocht in 2020.